Vertrekken met een zak vol hoop, gevuld met onzekerheid

Reflecties van een medewerker aan het project Forms of Resistance & Practices of Hope

Prince Duah Agyei

Op 17 september 2025, tijdens een lunchpauze met de forehopers, belandde ik in een gesprek dat me sindsdien is bijgebleven. Rond de tafel spraken we over de manieren waarop geweld de menselijke mobiliteit blijft vormgeven – vaak sluipend, verhuld in de taal van kansen. We merkten op dat moderne slavernij nog altijd voortbestaat onder het mom van beloofde tewerkstelling, de lokroep van een beter leven of de illusie van mogelijkheden in het buitenland. Het gesprek was ontnuchterend. Migratie gaat nooit enkel over verplaatsing; het gaat ook over de risico’s van uitbuiting, uitsluiting en bestaansonzekerheid. En toch – zelfs wanneer mensen volledig op de hoogte zijn van de gevaren, van gebroken beloften, onzekerheden, eenzaamheid en de kans gevangen te raken in cycli van uitbuiting – kiezen ze er nog steeds voor om te vertrekken. Deze vaststelling riep bij mij een centrale vraag op: waarom migreren mensen eigenlijk?

Het is een vraag die zich verzet tegen eenvoudige antwoorden. Het verlaten van je thuis, het oversteken van grenzen en het betreden van het onbekende is niet louter een economische berekening. Het is een daad gedreven door hoop – de hoop op transformatie, vernieuwing en iets meer dan wat thuis voorhanden is. Tegelijkertijd zijn zulke reizen een vorm van verzet: tegen onleefbare omstandigheden, tegen het verstikkende gewicht van systemische ongelijkheid, tegen de afsluiting van mogelijkheden. Migratie belichaamt dus zowel hoop als verzet: ze is moedig tegenover risico’s, en verbeeldend tegenover wanhoop. Dit vignet vat in het klein de bredere zorgen van het project Forms of Resistance & Practices of Hope samen, waaraan mijn eigen academische bijdrage precies deze verwevenheid onderzocht bij West-Afrikaanse migranten. Naast het voeren van etnografische gesprekken en het verzamelen van data, en het bijdragen aan de opzet en het doceren van het vak Intersections of Peace, Resistance and Hope aan de Universiteit van Tampere, resulteerde mijn éénjarige betrokkenheid bij het project in twee artikels, beide momenteel in verschillende fasen van peer review.

Het eerste artikel (co-auteur: Angel Iglesias Ortiz), Resistance and Hope in Balance: Toward a Complementary Conceptual Framework, ontstond uit de vaststelling dat de relatie tussen verzet en hoop vaak ondergeconceptualiseerd blijft. Verzet wordt doorgaans begrepen als een oppositionele daad gericht tegen overheersing, terwijl hoop behandeld wordt als een abstracte, toekomstgerichte ingesteldheid. Wat ontbrak, was een onderzoek naar hun complementariteit. Aan de hand van casussen uit Afrika, Azië en Noord-Amerika betoogden we dat alledaagse daden van verzet – of het nu gaat om het uitputten van alle legale middelen tegen deportatie, samenkomen aan grenzen om scheiding te trotseren, of het weigeren van onrechtvaardige vonnissen – niet louter overlevingsstrategieën zijn, maar gedragen worden door hoop. Omgekeerd wordt hoop pas politiek en tastbaar wanneer ze zich uitdrukt in zulke alledaagse verzetspraktijken. Zo wilde het artikel de conceptuele kloof dichten tussen twee krachtige maar vaak losgekoppelde discoursen, en aantonen dat hoop en verzet samen nieuwe mogelijkheden voor sociale en politieke verandering openen.

Het tweede artikel, Hope, Resistance, and the Migrant Condition, bouwde voort op dit conceptuele werk door het te verankeren in etnografisch onderzoek bij West-Afrikaanse migranten in Finland. De verhalen van deelnemers onthulden de fragiele maar veerkrachtige manieren waarop hoop en verzet in het alledaagse met elkaar vervlochten zijn. Migranten putten hoop niet alleen als initiële motivatie om te vertrekken – voor studie, economische kansen of gezinsleven – maar ook als steunpilaar wanneer ze geconfronteerd werden met uitsluiting, discriminatie of bureaucratische obstakels. Hun verzet nam vele vormen aan: petities indienen bij het parlement, juridische beslissingen aanvechten, de media inschakelen om het publieke debat te beïnvloeden, doorzetten in academisch werk ondanks institutionele barrières, en in sommige gevallen zelfs strategische passiviteit aannemen als overlevingsstrategie. Deze handelingen waren zelden spectaculair of collectief, maar diep politiek in hoe ze de mogelijkheid tot alternatieve toekomsten in stand hielden. In deze geleefde ervaringen verschenen hoop en verzet niet als gescheiden domeinen, maar als wederzijds constitutieve krachten.

Terugkijkend zie ik het lunchgesprek van 17 september als een symbolische ingang tot de vragen die ik doorheen het project onderzocht. Het herinnerde me eraan dat zelfs wanneer de risico’s duidelijk zijn en de gevaren onmiskenbaar, mensen nog steeds durven migreren. Dat durven is niet te herleiden tot naïviteit of wanhoop. Het is een politiek van hoop in actie. Migreren betekent weigeren om te berusten in de grenzen die plaats, omstandigheden of uitsluiting opleggen. Het is zich verzetten tegen een heden dat onleefbaar wordt geacht en bevestigen dat een ander leven mogelijk is – hoe onzeker ook.

Deze reflectie bevestigt wat ik door dit project heb leren begrijpen: dat verzet en hoop noodzakelijke metgezellen zijn – zowel in het leven van hen die bewegen, als in het werk van wie hen bestudeert. Voor mij is academisch onderzoek zelf een praktijk van hoopvol verzet geworden: een aandringen op het erkennen van de agency van gemarginaliseerde stemmen, het theoriserend betekenisvol maken van hun alledaagse strijd, en het weigeren van de uitwissing door systemisch geweld. Mijn twee artikels zijn bescheiden bijdragen aan dit grotere streven: pogingen om de wisselwerking tussen verzet en hoop te conceptualiseren en te documenteren hoe die wisselwerking het leven van migranten in Europa vandaag vormt.

Uiteindelijk was mijn betrokkenheid bij het project niet louter een academische oefening, maar een ruimte van diepgaand leren. Het toonde me dat kritisch omgaan met verzet en hoop betekent: je inlaten met de bestaansvoorwaarden van menselijke volharding onder onzekerheid. Het betekent erkennen dat, hoewel geweld en uitsluiting blijven bestaan, er ook alledaagse praktijken blijven bestaan waarmee mensen zich verzetten en zich iets anders verbeelden. En misschien nog belangrijker: het herinnerde me eraan dat ook wij als onderzoekers verzet en hoop moeten belichamen – verzet tegen wanhoop binnen onze instellingen, en vasthouden aan de hoop dat ons werk, hoe bescheiden ook, wegen kan verlichten naar meer rechtvaardige toekomsten. Wanneer ik terugdenk aan die lunch op 17 september, besef ik dat de vraag die we toen stelden nog steeds nazindert: waarom migreren mensen eigenlijk? De gesprekken, de teksten en de gedeelde reflecties binnen dit project reiken een antwoord aan. Mensen migreren omdat ze, zelfs tegenover gevaar en teleurstelling, durven hopen – en door dat te durven, verzetten ze zich.


Delen!